Wordt gemaakt van blauwe druiven. Na kneuzing van de druiven vergist het druivensap samen met de schillen,
steeltjes en pitten tot wijn. In de schil zit de natuurlijke rode kleurstof. De intensiteit van de kleur wordt mede bepaald door de
tijd waarin de schil in de most aanwezig is.
Kan zowel van witte als van blauwe druiven worden gemaakt. Alleen het druivensap, waarin geen kleurstoffen zitten, wordt vergist.
Wordt, net als rode wijn, gemaakt van blauwe druiven, met als verschil dat de schillen na een bepaald aantal uren,
meestal binnen 24 uur, van de most worden gescheiden: zo kan de schil maar een beperkte hoeveelheid kleurstof afgeven.
In Frankrijk mogen alleen in de champagne bepaalde witte en rode wijnen gemengd worden om een rosé-wijn te maken.
Is een alcoholische drank die ontstaat door het vergisten van het sap van druiven.
Het volledige proces van wijnbereiding noemt men vinificatie. Er zijn verschillende soorten wijn:
rode wijn, witte wijn, rosé en mousserende wijn zoals champagne en lambrusco.
In chemische zin bestaat wijn uit water, suikers, alcohol, resveratrol, quercetine, tannine, sulfiet
(tijdens de wijnbereiding vaak in kleine hoeveelheid in de vorm van zwavel toegevoegd), koolzuurgas (in mousserende wijnsoorten), hars (in retsina)
en andere stoffen in kleinere hoeveelheden.
Er zijn ook met wijnalcohol versterkte wijnen, zoals madeira, port, marsala en sherry.
Soms worden er ook kruiden aan toegevoegd zoals bij vermout.
Volgens een Frans decreet uit 1907 moet wijn uit het sap van verse of gedroogde druiven bereid worden.
Wanneer men het sap van andere vruchten dan druiven laat vergisten, heet het product vruchtenwijn.
Veel wijnbouwlanden in de wereld classificeren hun wijn middels wetgeving. Hiermee worden een aantal minimumeisen en de herkomst vastgelegd.
Om meer over een wijn te kunnen vertellen in de zin van smaakbeleving, kan deze aan een smaakproef worden onderworpen.
Hiervoor zijn verschillende wijnbeoordelingssystemen in gebruik.
Mozaïek van de Griekse wijngod Dionysos (2e-3e eeuw n.Chr., Antiochië, Turkije)
De Romeinse wijngod Bacchus (Grieks: Dionysos), geschilderd door Leonardo da Vinci
De wilde wijnstok Vitis vinifera is de wingerdsoort die druiven produceert.
Deze wingerd komt uit de Kaukasus. In dit gebied komt nog steeds het grootste aantal druivenvarianten voor.
De daarmee samenhangende grote genetische variatie is een aanwijzing dat de herkomst van wijn in de Kaukasus
gezocht moet worden.Door deze centrale ligging verspreidde de druif zich snel.
In 2017 werd gepubliceerd over 8000 jaar oude potscherven uit het Kaukasische land Georgië,
waarop de resten van wijn, met name wijnsteenzuur, werden aangetroffen.In Mesopotamië (Syrië en Irak) zijn bij archeologische
opgravingen kruiken van 7000 jaar oud aangetroffen met sporen van wijn.
Wijn werd daar verbouwd in het vruchtbare Tweestromenland (Mesopotamië) van de Tigris
en de Eufraat. Door handel met de Levant (Libanon en Palestina) verspreidde de kennis
van de wijnbouw zich. Zodoende kwam deze kennis in het oude Egypte terecht. Al vanaf 3000 v.Chr.
zijn er vele afbeeldingen en sporen van wijnbouw in Egypte nagelaten.
Circa 2000 jaar v.Chr. bereikte de druivenstok Griekenland. Op Kreta zijn amforen en een wijnpers gevonden die dateren van 1500 jaar
voor het begin van de christelijke jaartelling.
De kunst van het wijn maken heeft zich daarna vanuit Griekenland verder verspreid naar Zuid-Italië,
toentertijd ook wel Oenotria (land van de wijn) genoemd. In Midden-Italië vanaf circa 1000 v.Chr.
waren de Etrusken actief in het maken van wijn. De Romeinen (Latijnen) namen later de kennis over.
Zij ontwikkelden en verspreidden het verder naar de rest van Europa.
Amforen waren kruiken in aardewerk die gebruikt werden om graan of vloeistoffen in te bewaren.
Omdat een amfora te poreus was om wijn in te bewaren, werd er hars aan de wijn toegevoegd.
Aangezien hars de houdbaarheid van wijn kennelijk verbeterde, bleven de Griekse wijnbouwers hars aan hun wijnen
toevoegen; de retsina was de bekendste Griekse wijn en deze wordt nog altijd gemaakt.
Een andere reden voor de toevoeging van hars die genoemd wordt, is dat mensen aan de harssmaak gewend zouden zijn geraakt,
en deze anders zouden missen. De oude Grieken dronken hun wijn verdund met water, en gebruikten daarvoor een drinkschaal.
Vanaf 1980 werden moderne vinificatiemethoden in Griekenland geïntroduceerd en appellations contrôlées ingevoerd.
De meeste wijngebieden in het huidige Frankrijk (de Elzas uitgezonderd) dateren uit de Romeinse tijd.
De wijnbouw kende onder de Romeinen een periode van grote bloei. De Romeinen plantten in alle bezette gebieden wijngaarden aan,
om hun legers van wijn te voorzien. De Romeinen beschikten niet over hars en ontwikkelden houten tonnen om de wijn te bewaren.
Daarmee was de toevoeging van hars overbodig. In de 5e eeuw stortte het Romeinse Rijk ineen en de meeste wijngaarden werden vernietigd
door Germanen en Moren. Nadat de wijncultuur aan het begin van de Middeleeuwen in verval was geraakt, kwam ze dankzij het christendom weer
tot bloei: elk klooster had een eigen wijngaard om miswijn te maken. In de streek van Doornik tot Luik werd in de 10e eeuw wijn gemaakt.
Tot in de 17e eeuw werd hoofdzakelijk jonge wijn gedronken. Door het gebruik van kurk werd het daarna mogelijk wijn langer in flessen te bewaren.
In de periode vanaf 1864 werden duizenden hectare wijngaarden in Frankrijk vernield door de druifluis (Phylloxera vastatrix).
Het onderzoek van Pasteur naar de oorzaken van ziekten van wijn en de methode om wijn te bewaren legde de grondslag voor de oenologie.
De Franse wijnbouw werd gered door Europese druivensoorten te enten op Amerikaanse stammen die resistent waren voor de vraatzucht van de druifluis.
De Amerikaanse variant bleek namelijk in staat om opnieuw wortelpunten aan te groeien.